Niet alleen spaarders hebben last van de lage rente. Ook werknemers die pensioen opbouwen via een zogenoemde beschikbare premieregeling zijn in het nadeel, als ze nu met pensioen gaan.
Dat signaleert de Volkskrant.
De meeste werknemers die bij een pensioenfonds zijn aangesloten, hebben een regeling waarbij ze een toezegging krijgen over de hoogte van de pensioenuitkering. Bijvoorbeeld een pensioen dat inclusief de AOW-uitkering op 70 procent van het gemiddelde loon uitkomt.
Nadeel van dit systeem voor werkgevers is dat zij de beleggingsrisico’s dragen. Als de financiële buffers van pensioenfondsen tekortschieten, moeten er allerlei pijnlijke maatregelen worden genomen: pensioenpremies gaan omhoog, pensioenen worden niet meer aangepast aan de ontwikkeling van de inflatie en soms storten werkgevers geld bij in de pensioenkas.
Beschikbarepremieregeling: pensioenrisico bij werknemer
Sommige werkgevers kiezen daarom voor een andere regeling: de beschikbarepremieregeling. Hierbij wordt de maandelijkse pensioenpremie in een persoonlijke pot gestopt waarmee de werknemer vermogen opbouwt. Aan het eind van de rit wordt het opgebouwde vermogen omgezet in een uitkeringsregeling. De beleggingsrisico’s zijn in dit geval voor de werknemer; de werkgever doet alleen toezeggingen over de premiebijdragen.
In totaal hebben ongeveer 1,2 miljoen werknemers een beschikbarepremieregeling, zo schrijft de Volkskrant op basis van gegevens van De Nederlandsche Bank.
Omdat rentes momenteel erg laag zijn, hebben werknemers die nu met pensioen gaan en hun vermogenspot omzetten in een uitkeringsregeling, daar relatief veel last van.
Een uitkeringsregeling (via banksparen of een lijfrente-uitkering) levert maandelijks inkomen op. De hoogte van de uitkeringen is afhankelijk van actuele rentestanden.
Wie momenteel bijvoorbeeld een ton stopt in een bankspaaruitkeringen die gedurende 25 jaar uitkeert, krijgt maandelijks rond de 400 euro. Dit is gebaseerd op rentes van 1,5 tot 1,75 procent.